Solo van België naar Australië op een BMW R1100 GS motorfiets.

Dertiende verslag - 4 t/m 29 oktober 1998...

Harmen, Nathalie, twee motoren

In het Noorden van Pakistan komen een aantal bergruggen bijeen: Hindukush (Afganistan), Pamir (Tjazikistan), Himalaya (China, Nepal) en de Karakoram (Pakistan). Door dit gebied loopt de rivier de Indus. Langs de Indus (en de Gilgit en Hunza rivieren op grotere hoogte) is een pad platgetreden dat bekend staat als onderdeel van de Zijde Route. Van 1966 tot 1978 (eigenlijk: heden) is deze weg voorzien van asfalt en daarmee is een moeilijk bereisbaar gebied eenvoudig toegangelijk gemaakt, incluis de Kunjerab pas van 4730 meter hoogte.

Deze streek is het doel van dit deel van mijn reis: bergen (met bergpassen) die onder de hoogsten op deze aardkloot worden gerekend en de kick er moeiteloos tegenop te kunnen rijden met een motorfiets. Uit gemakzucht noemen reizigers het hele gebied 'De Karakoram' en ik doe daaraan mee... Er zijn vier lange, bereisbare valleien die allen door 'De Karakoram' lopen.

Van oost naar west gezien zijn dat achtereenvolgens de Kaghan vallei, 160 kilometer lang met een 4175 meter hoge pas aan het eind van de vallei. Die pas (de Babusar) zou uit moeten komen op de Karakoram Highway, maar er is niemand die dat zeker weet. Iedereen raadt die route af.

De eerstvolgende vallei naar het westen is die van de Indus, waarlangs de Karakoram Highway loopt. Dit is de weg die gedurende 450 kilometer de rivier de Indus volgt en dan verder leidt naar de Chinese grens langs de Gilgit en Hunza rivieren en over de Kunjerab-pas van 4730 meter hoog.

Daarnaast ligt de Swat vallei - het Zwitserland van Pakistan, zegt men. De Swat rivier slingert zich door deze smalle vallei die niet erg lang is: 100 kilometer. De grootste hoogte wordt aan het eind bereikt: zo'n 2000 meter.

Als laatste is er de vallei die aan de noordzijde een stadje heeft dat Chitral heet. Die naam heeft inmiddels iets magisch voor me: de naam is gekoppeld aan de route Gilgit-Chitral en heel wat doe-ik-het wel, of doe-ik-het-niet overpeinzingen.

Ik ben gekomen uit Iran, door de woestijn in Baluchistan en over de pas die me (nadat ik door een vrachtwagen van de weg was gereden) naar de Indus vallei leidde. Die Indus vallei is enorm breed: over tientallen kilometers waaieren vele rivieren, stromen en beekjes uit. Alles tesamen is het water dat de Indus vanuit de Himalaya naar de zee brengt. Het landschap rondom de rivier is uitgesproken vlak en wordt naar het oosten toe wat heuvelachtig (met de grootte van de heuvels in Zuid-Limburg). Het stuk dat ik langs de rivier heb gereden heeft een sterk woestijn karakter. Veel zand en alleen begroeid waar de mens zich ermee bemoeit. Van Multan naar Islamabad zijn er vele akkers te zien afgewisseld met zandduinen.

Dat oostelijke, heuvelachtige deel van Pakistan is minder woestijnachtig: het regent er tijdens de moesson (juli en augustus). Vandaar dat ik in Islamabad zoveel groen heb gezien en het zal ook wel de reden zijn dat Punjab zo intensief voor landbouw wordt gebruikt. In het noorden wordt het gebied begrensd door De Karakoram. Een deel ervan krijgt wat mee van de moessonregens, maar hoe noordelijker, hoe minder dat het geval is. De Punjab provincie ligt niet op een hoogvlakte (zoals ik verwachtte), maar is slechts een paar honderd meter boven zeeniveau.

Teruggekeerd van de grens met Indiaas Kashmir rijden we om via Abottabad en Manshera, om toch nog in de Kaghan vallei terecht te komen. In Manshera presteer ik het nog even om achterop zo'n Suzuki mini-busje te lazeren: te veel aandacht voor de kaart in mijn tanktas. Ik kijk op en ga gelijk vol in de remmen. Ik voel het ABS systeem ingrijpen maar de remkracht komt niet terug. Het is laatste actie van het systeem, want nu is het helemaal kapot. Ook mijn opnieuw-starten-terwijl-ik-rijd methode werkt niet meer. Ach, off-road rijd het eigenlijk veel fijner zonder ABS en ik zou het systeem hier het liefst uitschakelen, als BMW niet van die irritant knipperende lichtjes had gemaakt. Maar nu is dat dus geregeld - geen ABS. Ik hoop dat de knipperende lampjes snel doorbranden...

De schade aan de bus is redelijk: het rek dat er hier aan wordt gelast om nog vier passagiers extra te kunnen vervoeren die zich staand/hangend achter de achterbunper vasthouden, is verbogen. De rode 'snavel' van mijn brommer heeft een kras - het buigwerk is gedaan door de voorband. Ikzelf heb weer eens niks. De bestuurder en ik geven elkaar een hand en da's dat.

Ik laat het geklaag over de weg maar achterwege - de weg was slecht. We komen aan in Balakot en vinden net voor zonsondergang een slaapplaats. Ons plan is ambitieus: zo vlot als mogelijk in de sneeuw staan. De Babusar pas aan het eind van de Kaghan vallei zou ons met z'n 4175 meter hoogte zeker sneeuw van dichtbij moeten laten zien. De omgeving is prachtig. We zitten in het gebied waar de moesson invloed heeft: alles is begroeid. De vallei is nauw en steil - we hebben mooi uitzicht op de Kaghan rivier die zich zo'n honderd meter onder ons een weg baant door de kloof. De weg is verhard en goed begaanbaar. Als we stoppen om het uitzicht op ons te laten inwerken tijdens de lunch pakken zich wat wolken samen in het noordelijk deel van de vallei. We maken nog wat foto's als de eerste regendruppels vallen. Even later kunnen we volledige regenpakken te voorschijn halen. Het onweer is losgebarsten, maar houdt ook snel weer op.

We weten, dat de weg niet zo zal blijven. Ten noorden van Kagan zal de weg overhard zijn, tot aan de Babusar pas. We hebben besloten net te doen of we verstandig zijn en om te keren als het te gek wordt, maar we rekenen er eigenlijk op vanavond de sneeuw te hebben gezien. De weg wordt wat slechter: we komen in een deel dat onverhard is. Soms lopen rivieren over de weg, maar dat is een normale zaak in dit gebied. Bruggen en viaducten zijn dure dingen en je kunt geen kernproeven doen als je je geld aan stomme dingen uitgeeft zoals betere wegen met afwateringssystemen. Sommige van de rivier kruisingen zijn wat modderig en we treffen een vastzittende vrachtwagen aan. Inmiddels komt het gevallen regenwater de rivieren helpen - we krijgen het moeilijk in de blubber. We zien dat het (weer) regent in de richting waarin we rijden: we vinden onszelf heel verstandig als we dan maar besluiten om te keren.

De vastzittende vrachtwagen heeft inmiddels gezelschap: een tweede staat in een onmogelijke positie dwars over de weg, de mooi versierde laadbak raakt die van de vastgeraakte vrachtwagen. Vrachtwagens zijn een lust voor het oog. De chaffeurs moeten wel een speciale band met hun voertuig hebben: ieder detail van de auto is hier van extra aandacht voorzien. Zoals het gevoel dat ik krijg als ik in een zo'n huis binnentreed dat door iemand met gevoel voor ambiance is ingericht. Het gevoel voor detail - dat laatste plekje dat ook nog geïntegreerd moest worden - dat ik poog te evenaren maar nooit bereiken zal.

De laadbak van de vrachtwagen is aan de voorzijde verhoogd, tegen alle aerodynamica in, en steekt aan de voorkant over de cabine uit. De cabine is meestal smaller dan de laadbak, maar in Pakistan verwijdert men de deuren en bouwt men nieuwe deuren van hout parallel aan de laadbak. De laadbak is van metaal, met rechthoekige vakken aan de zijkanten. Die zijn individueel beschilderd, beginnend vanaf de randen. De hele auto is overwegend geel en veel accenten zijn in blauw en zwart. Vrachtwagens met een open laadbak hebben vaak een prachtige afbeelding aan de binnenzijde van de bak, tegen de cabine, die alleen zichtbaar is als er geen lading op de auto is. Om het af te maken zijn er aan de bumpers kettingen met belletjes bevestigd die rinkelen als de truck door een kuil rijdt.

De nieuw aangekomene staat een metertje van de afgrond: de weg is geblokkeerd. De chaffeur probeert achteruit (de heuvel op) te rijden om de laadbakken voor schade te behoeden. Een ander gooit stenen onder de doorslaande achterwielen. Soms gaat het gevaarte iets achteruit, om erna weer naar voren te zakken. "Dat kan lang gaan duren", denk ik en besluit er langs te rijden. Enig getoeter levert me de aandacht van de bestuurder op en ik worstel me met mijn 92 centimeter breed stuur langs de vrachtwagen en de afgrond door de één meter brede modderpoel. Net als ik er naast ben geeft de bestuurder weer gas en de vrachtwagen komt op me af. Ik geef ook meer gas en ontwijk het glijdende onding.

Mijn hart klopt in mijn keel. Ik kijk om en nu pas begin ik na te denken over de maneuvre - Harmen staat in de startblokken om me te volgen. Heel even denk ik aan de gevolgen van een val van honderd meter naar beneden, de rivier in. Gelukkig komt ook Harmen er heelhuids langs - Nathalie wandelt het stukje. De vrachtwagen chaffeur gaat weer door met zijn bevrijdingspogingen. Wij gaan terug naar Balakot en door naar de Karakoram Highway. Geen sneeuw voor ons vandaag. Maar ook geen regen meer, want die blijft achter in de Kaghan vallei.

We rijden westelijk, naar de Indus. Die treffen we voor het eerst aan als we pas 500 meter boven zeeniveau zijn. En we willen naar 4730 meter! Ook hier is de Indus al een enorme rivier! En het is begin oktober - het niveau is op z'n laagst. Je kunt aan de kleur van de rotsen zien, dat het water veel hoger kan komen . Het is nu al imposant, maar ik wil dit wel eens zien als de rivier helemaal vol is. De vallei is (nog) vrij open en het stroombed van de rivier is soms wel vijftig meter breed. De bergen zijn begroeid, deels in terrasbouw, deels met natuurlijke vegetatie.

Harmen en Nathalie waren in Islamabad eigenlijk van plan een paar dagen uit te rusten. De achterband perikelen en de ziekte van Harmen haalden een streep door die rekening - we reizen na dit avontuur weinig zodat Harmen en Nathalie wat kunnen uitrusten. En ik ben altijd wel te vinden voor een beetje luieren. Na een wel zeer korte dagetappe kamperen we op een terras voor een hotel dat uitziet over Chattar Plains, langs de Highway. De volgende dag rijden we naar Besham omdat we vandaar eenvoudig naar de Swat vallei kunnen. In Besham verwachten we bedrijvigheid (Harmen wil ook een shalwar qamiz) en we streven ernaar een paar dagen in Besham te blijven. We bewaren de eigenlijke Highway nog even en willen de Swat vallei eerst zien, omdat we anders om moeten rijden om deze vallei te zien.

Ons plan is namelijk om na de Swat vallei de Highway te rijden, tot aan de Chinese grens. Dan volgt een uitstapje naar Skardu (uitvalsbasis voor K2-expedities) en dan gaan we via Gilgit naar Chitral. Dat is de route die we samen wel, maar individueel niet willen rijden. Van Chitral gaat het dan terug naar Islamabad. Tot zo ver de plannen - inmiddels weten we dat plannen en reizen op gespannen voet met elkaar leven.

Géén hotel

We zijn op zoek naar accomodatie in Besham, als we een heel mooi (ommuurd) gebouw zien staan dat zó bovenop een heuveltop is gezet, dat je de Indus onder je kunt zien stromen. Tevens geeft de plek uitzicht op het plaatsje Besham. We kunnen niet zien of het een hotel is, maar het lijkt ons groot genoeg. Ik vraag aan een politieagent hoe we bovenop die heuvel komen. Er staat een man naast de agent die van me wil weten waarom ik naar boven wil. "We zoeken een leuke kampeerplaats voor twee nachten", antwoord ik. De man zegt: "Komt u maar mee, dan wijs ik u de weg". Hij klimt uiteindelijk bij mij achterop en we rijden om de heuvel met het gebouw erop heen. "Het is het huis van mijn oom" zegt de man. "U bent natuurlijk welkom in onze familie - ik moet alleen even mijn oom waarschuwen".

Ik sta inmiddels onderaan een ongelofelijk steile helling en ik betwijfel of ik er tegenop kan rijden. Een mannetje of vier (de gebruikelijke groep toeschouwers had zich weer verzameld) sleept me door een paar zandduinen en met een doorslaand achterwiel kom ik boven. Het uitzicht is prachtig - alleen de oom duikt nog niet op. Harmen is beneden gebleven en zit een sigaret te roken. Ik rijd dan maar weer naar beneden. Harmen zegt dat het hem nooit zal lukken. Ik vertel hem dat als de oom gevonden wordt dat ik graag van de uitnodiging gebruik maak. Harmen pruttelt wat, net op het moment dat de dubbele deuren van de tuin opengaan. We besluiten dan maar naar boven te gaan.

We zijn op bezoek bij de familie Shah. De oom heet Wasi Shah maar iedereen noemt hem 'Baba'. Hij is de patriarch, de 'don' van de familie. En onze gastheer. Volgende week gaat ie verhuizen en zal deze woning op de berg zijn residentie worden. Maar vandaag stelt hij de woning graag aan ons ter beschikking. De man die ons de weg wees heet Ahmed en hem wordt prompt uitgelegd dat Baba verlangt dat ie vanavond blijft, hoewel ie bij zijn eigen familie wordt verwacht. Baba is in deze hiërarchische maatschappij een hoge piet. Hij is gepensioneerd chief-constable, een soort hoofd-veldwachter dus. En een paar buitenlanders op bezoek werkt hier status verhogend, maar dan moet het wel zichtbaar zijn. Oplossing: er worden een mannetje of tien uitgenodigd voor het diner. Zijn vrouw (die we nooit te zien hebben gekregen) moet dus even voor vijftien man eten op tafel toveren...

Grappig is dat mensen mij niet onmiddelijk als buitenlander herkennen als ik mijn shalwar qamiz draag. Ik heb zo'n tradioneel Pakistaans pak laten maken in Islamabad - het eerste kledingstuk dat ik ooit op maat heb laten maken. Er waren in Quetta wel kant en klare, maar die pasten mij niet goed genoeg. Europese mannen zitten wat anders in elkaar: bij de kapper moest ik laatst helemaal onderuit gaan zitten, anders kon de kapper de bovenkant van mijn hoofd niet bereiken... Zo'n Pakistaans pak is erg comfortabel en in mijn geval is het een uitstekende vermomming die veel van de nieuwsgierige blikken in de bazaars voorkomt. Maar deze avond had ik mijn gastheer waarschijnlijk een plezier gedaan met mijn spijkerbroek, want verschillende gasten verbazen zich dat de vreemde geen Urdu blijkt te spreken, maar een echte 'Englesh' blijkt te zijn. Iedere buitenlander heet in Urdu 'Englesh' - het maakt niet uit in welk land je thuishoort.

Als de zon is ondergegaan en we allemaal hebben gegeten van de kip met kerry, de dal (een gerecht met gerst dat ik niet lekker vind) en het platte brood, komt er een ongeveer vijftien jaar oude jongeman de poort in met in de linkerhand een Kalashnikov van Chinese makelij en in de rechterhand een heuse M16. De M16 (met de gravure 'Property of US government' er nog op) wordt aan Ahmed overhandigd. De jongen is zijn zoon en heeft de wapens even langs gebracht. Vader Ahmed gaat in het donker niet zonder M16 op pad. "Het nadeel van een familie met aanzien is dat sommigen gewapenderhand ruzies uit willen vechten", legt Ahmed mij uit. Hij geeft me de prijs van het ding vlak erna - gesmokkeld uit Afganistan kost een M16 ongeveer 500 dollar. Da's een half jaarsalaris voor de gewone man hier. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ook een beetje een statussymbool is.

Nathalie is intussen aan de praat geraakt met één van de gasten: de docent Engels van de lagere school. Nathalie is onderwijzeres en neemt de uitnodiging morgen langs te komen tijdens de les onmiddelijk aan. Ik krijg de volgende dag een tweetal lagere scholen van binnen te zien: Eén private school en een door de overheid betaalde instelling. De privé school is redelijk netjes. Kinderen hebben uniformen, de lokalen zijn redelijk ingericht. Nathalie moet er echter niet aan denken in deze omstandigheden te werken. We bezoeken iedere klas en alle kinderen mogen hun Engelse kennis op ons testen. Ze krijgen al heel jong Engels - 6 jaar oud zijn ze. Bijna al het lesmateriaal is in wat men hier de 'internationale taal' noemt.

School in Besham

De Islam is ook hier doorgedrongen: Ik tel gemiddeld zo'n vijf meisjes op klassen van 30 leerlingen. In de hoogste klassen zijn helemaal geen meisjes. Het schoolhoofd laat zich erop voorstaan dat deze school zeer vooruitstrevend is met deze gemengde klassen. Sommige jongens dragen een speldje met het woord 'Proctor'. Dezen zijn de klasse-oudsten. De bevoegdheden gaan hier veel verder, orde handhaven hoort er bijvoorbeeld ook bij. In de hogere klassen tref ik jongens met verschillende soorten veren op hun petten: hier is zelfs een twee-lagen hierarchie!

Op de tweede school weten ze al dat we op de privéschool zijn geweest. Alle docenten spannen zich tot het uiterste in om ons onder de indruk te laten zijn van wat 'hun' kinderen allemaal al hebben geleerd, ondanks de veel slechtere omstandigheden. En dat lukt: ik ben verbaasd wat ze een dertienjarige hier leren. Het zal wel wat te maken hebben met het vroegtijdige vertrek van vele van de kinderen. Een enkeling maakt de school af en gaat naar de highschool. In de Swat vallei telt men het aantal mensen dat kan lezen en schrijven, in plaats van de analfabeten, want dat is 85%. Van sommige dorpjes wordt gedacht dat analfabetisme onder vrouwen 99% is.

Later die middag verlaten we Besham via een zijweg vanaf de Karakoram Highway. We blijken niet echt bestand tegen de toch wat verstikkende gastvrijheid van Baba en weer komt de rustdag te vervallen. De zijweg is één van de mooiste valleitjes die ik te zien zal krijgen. We hebben geen haast en pauzeren regelmatig, waarbij we langdurig om ons heen kijken. Het landschap wordt gedomineerd door steile hellingen die waar dat maar even mogelijk was zijn voorzien van terrassen. We steken vele beekjes over - overal stroomt water. We passeren een paar schapen- en geitenkuddes met vriendelijk zwaaiende herders. Er is veel groen, zowel door mensenhand als op natuurlijke wijze. Hoger op de hellingen worden de beekjes 'afgetapt' en het water wordt over de terrassen geleid. En dat kennelijk al heel lang, want langs de irrigatiekanalen staan volwassen bomen die profiteren van het water dat eruit lekt.

Swat vallei?

De Swat vallei heeft een flinke rivier over haar bodem lopen, zelfs in deze tijd van het jaar. De Swat rivier wordt ook hier gevoed door kleine stroompjes die afgetapt worden om de akkers te bevloeien. Naarmate we hoger in de vallei komen, wordt het groen steeds minder en gaat het meer en meer op de Alpen lijken, maar dan ver boven de boomgrens. Meer op een woestijn, eigenlijk, want een klein beetje water is voldoende om toch nog wat te laten groeien. Vanwege de hoogte wordt het ook wat koeler - eindelijk. Sinds mijn vertrek uit Italië heb ik nog geen dag onder derig graden gehad. Ook nu, in oktober, halen we dagelijks die temperatuur (en meer).

We rijden door het plaatsje Kalam aan het eind van de vallei en gaan op zoek naar een plaats om te slapen. Opeens is de weg smaller en is er nauwelijks verkeer. Kinderen gooien stenen of proberen twijgen in de wielen te steken. Volwassenen zwaaien niet langer terug. We voelen ons niet welkom en keren terug naar Kalam, dat vergeven is met hotels. We delen een kamer en we besluiten de volgende dag het meertje ten noorden van Kalam maar te laten zitten en terug te gaan naar de Highway.

We spoeden ons de volgende door Besham in de hoop geen van onze gasheren tegen het lijf te lopen - tegen een nieuwe dosis Pakistaanse gastvrijheid zouden we nog niet bestand zijn. We rijden telkens korte etappes, telkens op zoek naar een plek waar Harmen en Nathalie wat kunnen bijkomen. We logeren in Pattan - de plaats waar een grote aardbeving een aantal jaren geleden nu nog zijn sporen nalaat: de bevolking schijnt er geloviger te zijn dan elders in het land. We vinden opnieuw een prachtplek: in de tuin van een resthouse gaan we kamperen. Als we alles hebben opgezet wordt ons verteld dat we de volgende ochtend om 7 uur weg moeten zijn. Het resthouse is een overheids gebouw en de volgende dag zal de politie komen vergaderen. Wij moeten dan al weg zijn...

Het zit Harmen en Nathalie niet mee - meer en meer zijn ze aan wat rust toe. We gaan naar Chilas en delen daar een hotelkamer die we voor de helft van de normale prijs krijgen, zelfs als we er met zijn drieën slapen. We krijgen een beetje ruzie over de accomodatie, echter. Nathalie had liever in de tuin gekampeerd. Ik was wat snel met de onderhandelingen - al had ik de hotelkamer ook genomen als ik er alleen in had geslapen. Weer blijven we niet langer dan één nacht: we gaan naar Gilgit.

Daar regel ik een kamer voor mezelf en een plekje voor de tent in de tuin. Jan en Maaike zijn ook weer opgedoken: in Gilgit komt Maaike opeens op me af. Ze zijn curry aan het kopen in zo'n winkeltje waarin torentjes curry in tinten tussen knalgeel en aardewerk-rood staan. Een jochie mengt de kruiden op verzoek. Jan en Maaike nodigen ons uit voor een curry-rijke maaltijd, de volgende dag - ik bied aan te koken. Daarna gaan zij eerst op zoek naar een plekje en komen terecht bij 'the Mountain Refuge' waar ze bij Ibramhim (de eigenaar) in de achtertuin staan.

We gebruiken andermaal een dag die bedoeld was om bij te komen voor een probleem met Harmen's motor: de steun waaraan de koffers zijn bevestigd breekt telkens af. Samen bedenken we een plan om de afgebroken steun te laten vervangen door iets dat meer dan 5.000 kilometer blijft zitten. Via een man met wie ik kennis heb gemaakt in de tuin van het hotel (hij is mede-eigenaar van dit hotel en nog een paar andere: lekker lullen over hotels, investeringen, de business enzovoorts) komen we terecht bij een smid die de modificatie voor Harmen uitvoert. Harmen is opgetogen over het resultaat; aansluitend gaan we naar de Mountain Refuge om te eten met Jan en Maaike.

Ibramhim, zelf 48, is getrouwd met een jongedame van 24 jaar. Ze hebben een schattige baby van anderhalf - het dochtertje heeft vele van de bevallige trekken van haar moeder. Ibramhim is een idealist die in de hotel business is gestapt, maar telkens in de problemen komt met zijn omgeving. Ibrahim is a-commercieel: hij berekent zijn hotelkamerprijs aan de hand van de kostprijs en niet aan de hand van wat de buitenlanders ervoor kunnen betalen. Een kamer kost 2 dollar en dat is ver onder de prijs die men rekent in de plaatsen waar hij inmiddels uit verdreven is. Maar ook hier in Gilgit hebben de andere hoteliers inmiddels amok gemaakt over de prijserosie. Maar dat deert hem niet - hij wil slechts een goed gastheer zijn voor zijn buitenlandse gasten.

Ik maak een geïmproviseerde vegetarische maaltijd voor ons allen met bloemkool en de curry die Jan en Maaike hebben gekocht. Na afloop keren we terug naar ons hotel en de tent. Harmen en Nathalie delen me bij aankomst mee, dat het hen beter lijkt individueel verder te reizen. Ik word giftig - ze hebben, zoals ze zeggen, die ochtend al besloten dat ze liever alleen verder reizen. Dan had ik vandaag niet hoeven wachten op de koffersteun en verder kunnen gaan... Ze vinden me te snel: ik rijd te snel, onderhandel te snel, reageer te snel en ik beslis te snel. En ik vind van mezelf dat ik juist lekker relaxed op reis ben... Maar goed dat ze me niet meemaakten toen ik met Klaas op pad was! Gilgit-Chitral krijg ik dus niet te zien en da's eigenlijk wel de grootste teleurstelling.

Ik rijd naar Sost - de laatste plaats voor de Kunjerab pas. Ik logeer op 2700 meter hoogte in een hotel dat ook de Mountain Refuge heet: één van de plaatsen waar Ibrahim is weggegaan. Ibramhim laat ze de naam (zonder vergoeding) gebruiken. Ik heb mijn motor naast het gebouw gezet en bestel thee terwijl ik de afgelegde weg nog eens overdenk:

Karakoram

Vanaf Gilgit op 1500 meter hoogte loopt de Highway heel erg langzaam verder omhoog. Halverwege ligt een plaats die Karimabad heet in een vernauwing van de Hunza-vallei. Op uitgebreide schaal zijn hier irrigatiekanalen aangebracht - de hele vallei is groen. Het is een mooie, begroeide plaats temidden van de dorre omgeving met zijn ontoegangelijke bergen. Maar zonder menselijk ingrijpen wil hier niets groeien, afgezien van wat grassoorten en klein struikgewas op de noordelijke, koelere hellingen. Precies het tegengestelde van wat we in de Alpen (of Rocky Mountains) zien, want daar zijn het de zuid-hellingen die het dichtst begroeid zijn. En het weinige groen wordt druk begraasd door de vele geiten- en schapenkuddes die ik tegenkom. De herders trekken de takken van weinige bomen en struiken af om het vee te voeden.

De bergen zijn hoog, maar niet spectaculair hoog. Hier en daar zijn er de pieken die zoveel bergbeklimmers aantrekken - net ten noorden van Gilgit is de Rakaposhi met z'n 7789 meter hoogte. Maar de meeste bergen zien eruit alsof iemand met een emmertje een zandberg heeft gemaakt maar te weinig water door het zand heeft gemengd. Iedereen heeft wel eens beteuterd gekeken naar zo'n torentje van zand dat langzaam uitzakt, waardoor het zandkasteel mislukte. De bergen hier zijn van vlak onder de top 'uitgezakt' in immense hopen grind en zand - de Indus en collega-rivieren doen hun best alle gruis af te voeren. Over die hellingen van stenen en gruis lopen de wegen - de Karakoram, maar ook de verlaten jeep-roads die ik aan de overkant van de rivier zie. Af en toe zijn die jeep-roads geblokkeerd doordat meer gruis van grotere hoogte naar beneden is gegleden. Ik begin in te zien waarom de Highway zo lastig in stand te houden is.

Nabij Passu wordt het uitzicht ineens spectaculair: ik ben op meer dan 2000 meter hoogte, eindelijk. Ik kijk tegen pieken aan die eruit zien alsof een afgebroken plank hout uit het zand in mijn zandbad omhoog steekt. Maar wel zo'n 4 tot 5000 meter hoog, met sneeuw op de toppen. Later bedenk ik me dat ik tegen de platen aan zit te kijken die in dit gebied tegen elkaar botsen. Het verhaal over de plateaux van het Indische en die van het Aziatische continent die zorgen voor de hoge bergen. De Nanga Parbat van 8126 meter hoogte, ten zuiden van Gilgit, groeit ieder jaar 7 millimeter - sneller dan erosie het af kan voeren - doordat de platen tegen elkaar worden opgestuwd. Opeens begrijp ik waarom de lichte strepen in sommige van de bergen altijd schuin lopen, soms haast verticaal, hoewel ik weet dat die strepen een paar miljoen jaar geleden alleen horizontaal ontstaan kunnen zijn. De bergen zijn gekanteld door vulkanische activiteit en door de aardverschuivingen.

Ik word gestoord in mijn overpeinzingen door iemand die Engels spreekt. "Ik zag je motorfiets en dacht: Nu heb ik hem eindelijk ingehaald. Goedemiddag, mijn naam is Lance." Lance komt uit Nieuw-Zeeland en is op weg naar Australië, vanuit Engeland. Hij is al vijf jaar niet in Nieuw-Zeeland geweest omdat ie z'n MBA heeft gehaald op Yale. Hij rijdt op een BMW F650 motorfiets naar z'n nieuwe baan in Sydney, Australië. Hij begint 1 december en heeft iets meer haast dan ik. Vier maanden meer haast, ongeveer. Maar sinds Iran zit ie telkens één of twee dagen achter me, weet ie uit hotelregisters en checkpoints. En nu zie we elkaar dan eindelijk. Maaike had me al over Lance verteld - ze zijn samen met het Australische cricket team wezen doorzakken toen Australië van Pakistan had gewonnen. We gebruiken de rest van de middag en de avond om kennis te maken en over van alles en nog wat te kletsen - we spreken onder meer af samen verder te reizen naar de Chinese grens en elkaar in Australië weer op te zoeken.

Het solo-reizen door de Karakoram heeft dus precies één dag geduurd: maar ik mag mij nu verheugen in het gezelschap van een motorrijder die bijna net zo rijdt als Menno. In een pittig tempo rijden we van Sost naar de Chinese grens op 4730 meter hoogte. Heerlijk! Gewoon gas geven en in een paar uur zo'n 2000 meter hoogte winnen, en helemaal moeiteloos. We mogen China met onze motorfietsen niet in, want we zouden immers eens kunnen gaan kijken in de verboden gebieden in China, maar we mogen wel een stukje wandelen, naar het midden van het niemandsland, tot de borden die de grens tussen Pakistan en China aangeven. En nu piepen we wel anders! Op deze hoogte 200 meter lopen is een behoorlijke inspanning en onze lichamen protesteren tegen de kou, de hoogte en de dehydratatie. Einde moeiteloosheid.

Chinese grens

Maar moeitelozer rijden we weer naar beneden: we kennen de kwaliteit van de weg nu en hoeven niet erg op te passen voor onverwachte gaten in de weg. Het landschap is hier meer dan ooit een woestijn: menselijke activiteit is hier nauwelijks omdat binnen een maand of twee de zaak dichtsneeuwt en dicht blijft gedurende tenminste 4 maanden. Geen plaats om te wonen. Op 3500 meter zitten we nog immer onder de sneeuwgrens, maar het is koud genoeg om de beekjes te laten bevriezen. Het is hier desolaat op een prachtige manier: beschermd door mijn motorpak, gezeten op de motorfiets die minder problemen maakt van de ijle lucht dan ikzelf, rijd ik door bergen waar ik niet graag terecht zou komen zonder deze hulpmiddelen. Ongetwijfeld is dit hetgene dat die bergbeklimmers aantrekt: Ergens te komen waar anderen wegblijven..

We blijven doorrijden en passeren Sost opnieuw. We redeneren dat we Gilgit eenvoudig kunnen halen - we gaan in één klap naar Gilgit. Lance was inmiddels onder de indruk van mijn vlammende betoog over Skardu - net als hij heeft besloten dan maar twee dagen extra te besteden houdt mijn koppeling ermee op. We zijn in Hunza (Karimabad) als ik van versnelling wissel en merk dat de koppeling geen wwerstand meer biedt. Ik verwacht een gebroken koppelingskabel en verloek mezelf dat ik geen nieuwe kabel naast de bestaande heb laten leggen. We stoppen (om benzine te kopen) en ik zie dat de kabel intact is, maar dat de hevel van de koppeling is gebroken! Het is een gegoten aluminium onderdeel dat behoorlijk complex is. We gaan verder naar Gilgit en logeren in de Mountain Refuge, bij Ibrahim.

Over de Highway rijden zonder koppeling is eenvoudig: ik doe gewoon alsof het zondagmiddag is en ik op de achterzijde van het Franchorchamps circuit licht illegaal aan het racen ben. Maar off-road rijden is uitgesloten en de weg naar Skardu schijnt deels slecht te zijn. Ik heb maar één mogelijkheid: terug naar Islamabad zonder koppeling... Eén van de gasten van Ibrahim suggeert het onderdeel te laten namaken - ik denk dat het lastig wordt maar besluit het toch te proberen. Lance heeft niet voldoende tijd om drie dagen extra te blijven: hij gaat de volgende ochtend door naar Islamabad.

Werkplaats

De man in de werkplaats begint met 'no problem' en da's voor mij een synoniem voor 'muchas problemas' geworden. Ik geef de man de opdracht op voorwaarde dat ik kan blijven kijken. En zo ben ik erbij als ze het naaldlager uit het afgebroken onderdeel slaan en een oude steekas van een tractor selecteren om mijn koppelingshevel na te maken. Ik geloof niet dat het hen zal lukken, maar een dagje in een machine werkplaats is ook leuk. Negen uren later (het is al donker) is het onderdeel klaar en mijn vertrouwen erin gegroeid. De volgende dag blijkt het uitstekend te werken - ik ga naar Skardu.

Vlak voor Gilgit buigt de Indus naar het oosten en gaat de Highway door naar het noorden, langs de Gilgit en later de Hunza rivier. Als je de Indus blijft volgen kom je uiteindelijk op het plateau terecht waarop Skardu ligt. De weg loopt hier door een nauwe, steile vallei, die spectaculairder is dan de hele Karakoram Highway. De wanden zijn zo steil dat het geen zin heeft irrigatie systemen aan te leggen, op een paar plaatsen na. Geen menselijk ingrijpen en alleen maar rotswanden en de Indus die zich er tussendoor kronkelt. Ik ben de metaalarbeider veel meer verschuldigd dan het kwart maandsalaris dat ik voor zijn werk betaalde.

In Skardu bel ik JC om te melden dat ik aan de voet van de K2 ben. Ha! Dus niet! Ik daarvoor een bergpas over van 5000 meter om zicht te krijgen op het ding. Drie dagen wandelen (er zijn geen wegen boven 4000 meter) en dan het ding slechts zien... En vanwege de tijd van het jaar kon het best zijn dat de K2 zich in mist en wolken hult, zo vertelt mij de gids die me een trip met twee begeleiders probeert te verkopen. Klinkt wel leuk: een drager/kok en een gids/drager zouden met me mee gaan naar 4000 meter per Jeep, en vervolgens in 1 dag klimmen naar 5000 meter. Ik heb al eens van 2250 meter naar 3000 meter zonder bagage geklommen en dacht dat ik bijna dood was bij aankomst. Mij niet gezien! Zeker niet na 200 meter lopen op 4730 meter...

Ik kom Harmen en Nathalie nog één keer tegen, op de terugweg, een dag later, tijdens een thee-stop. Ze komen net aanrijden als ik weg wil gaan - zij willen wel proberen een paar dagen te gaan lopen. En ze zijn nog immer op zoek naar een paar rustdagen - ik hoop voor ze dat het nu wel lukt. Ze vertellen me dat Jan en Maaike in Gilgit zijn achtergebleven. Ik ga ook terug naar Gilgit en tref ze aan, in het gezelschap van Mike uit Engeland.

Mike heeft juist Chitral-Gilgit voltooid per openbaar vervoer en is na een trip van vijf dagen ziek aangekomen. Hij is eerst naar Chitral gereisd en vandaar via de Shandur pas naar Gilgit. Maar hij had wat pech: er was een brug tijdelijk verwijderd en vervangen door een nieuwe. Dat hele karwei had een week of zeven geduurd en het 'verkeer' kwam slechts langzaam weer op gang. Mike heeft meer dan 40 kilometer van het traject gelopen, omdat er geen Jeeps waren. Twee dagen lopen en één voertuig tegenkomen, dat ook nog de verkeerde kant op rijdt. Geen voedsel - de dorpelingen eten niets dan plat brood (chappati) en dat gerst-gerecht (dal). Goed water was er helemaal niet - Mike heeft gedronken uit de irrigatie kanalen.

Maar hij vertelt me ook dat de omgeving de moeite waard was - voor zover hij daar iets van gezien heeft. De chaffeurs van de Jeeps roken allen hash en halen de vreemdste capriolen uit. En de Shandur pas is zó steil, dat Jeeps twee keer moeten steken om de haarspeldbochten te halen. Toen hij een Jeep had gevonden, was er alleen nog plaats op het dak. Arme Mike heeft duizend angsten uitgestaan tijdens de off-road rit langs de afgronden...

Ik wil het zien! Als ik niet het hele traject kan rijden, dan wil ik zeker de Chandur pas zien. Ik vertrek na een rustdag (met een polowedstrijd) in Gilgit voor een lange omweg: Helemaal terug naar het zuiden, naar de Swat vallei en dan weer noordelijk naar Chitral. Want de Chandur pas ligt veel dichterbij Chitral dan Gilgit. In Istanbul heb ik (met Gerard en Laura) met een Oostenrijks stel zitten praten over de wegen. Zij hebben ons verteld dat de weg naar Chitral deels onverhard was. Het blijkt de Lawarai pas van 3050 meter hoog te zijn. Ik steek de pas met vele stoffige haarspeldbochten over in twee uur - 50 kilometer afstand. Die 25 kilometer per uur zal ik nog vaker tegenkomen...

Na twee dagen rijden kom ik in Chitral aan en ik informeer naar de gesteldheid van de Chandur pas. De hotel manager vindt het zonde dat ik zo snel door wil reizen: hij raadt de Kalash valley aan. Dat is een uur terugrijden, waarna een Jeep-road me de vallei in zal leiden die bevolkt wordt door niet-Moslims. De mensen hebben generaties lang de druk van de Islam weerstaan en hebben hun eigen geloof kunnen vasthouden. Met vrouwen die 'los' lopen, eigen klederdracht enzovoorts.

Een kort dagtripje na twee dagen continue reizen lijkt me wel wat. Ik ga de Kalash vallei in, over een Jeep-road. Hoe erg het ook is, het duurt hoogstens een dag en er zijn overal mensen die me kunnen (en willen) helpen. De vallei loopt nu eens niet noord-zuid, zoals de meesten, maar oost-west. Dat heeft gevolgen voor de begroeiing: gecombineerd met de hoogte (aan het eind 2500 meter) wil hier van alles groeien, omdat de intense zon er nooit de hele dag vat op heeft. Ieder hotel heeft een grasmat en overal hangen bordjes die wijzen op kampeermogelijkheden. Dit is de perfecte plek voor Harmen en Nathalie!

Ik pauzeer onder een enorme walnotenboom, appels (van twee bomen verderop) en thee genietend. Ik vind het prachtig hier - ineens zoveel groen en iedereen die het normaal lijkt te vinden! Ik heb nu ook zoveel woestenij gezien dat een paar bomen me al blij maken. En ik ben bezig iets te doen dat ik nooit had verwacht: ik mijn eentje rijd ik urenlang door de rivierbeddinkjes op de bodem van de vallei. Het gaat erg traag, maar dat geeft niet. En het feit dat ik alleen ben deert me niet - er zijn genoeg mensen. Bovendien valt het erg ontoegangelijke terrein me mee. Hobbelend kom ik toch bj het doel en ik ben teleurgesteld als de 'weg' ophoudt. Aan het eind wordt ik wel prompt uitgenodigd voor de thee - de volgende rustpauze.

Mijn (overigens tot de Islam bekeerde) gastheer is veehouder en landbouwer van beroep. Dat was niet zijn keuze, maar die van de familie. Hij had wel wat hogere doelen willen nastreven. Hij spreekt Engels op redelijk niveau - ik kan aan hem merken dat ie meer Engels heeft gelezen dan gesproken. Hij spreekt in lange, grammaticaal lastige zinnen. En hij blijkt een aantal professoren anthropologie uit het internationale circuit onder zijn kennissen te rekenen, met wie hij regelmatig correspondeert. Dat komt omdat dit Kalash volkje een buitenbeentje vormt - zo was deze vallei een tijd een eigen koninkrijk. Z'n overgrootvader heeft een novelle geschreven die door één van de professoren geanalyseerd is.

Mijn Kalash gastheer

Maar toch heeft zo'n geïsoleerde intellectuele landbouwer het niet gemakkelijk. Behalve het harde werk in het boerenbedrijf zit ie vaak te smachten om wat redelijke conversatie, blijkens zijn reaktie op mijn politieke uitdagingen. Hij bleek te weten van Lewinski, de politieke kwestie rond Nehru (de premier blijkt in het straatarme Pakistan een optrekje te bezitten van 24 miljoen dollar, exclusief de tennisbaan en het zwembad, want dat is nog niet af) en de strafmaatregelen tegen landen die nucleaire tests doen.

En toen werd het interessant: De VS ondersteunen de Taliban want die zijn tegen Iran. Maar dat plannetje van de CIA ging mis en nu zijn ze tegen de Taliban en dus Pakistan, want dat zijn ook Soennieten. En daarom gooien de VS bommen op Afganistan en Pakistan onder voorwendselen die ze 'Bin Laden' noemen. Mijn oren klapperen bij zoveel bijeengeraapte onzin en ik vertel 'm dat. Hij wordt fel - hij gelooft er echt in! Ik leer iets over de kracht van propaganda en laat het gesprek met een sisser aflopen in de overeenstemming dat één van ons beiden misleid is door propaganda. (Ik denk 'hij' en hij denkt 'die buitenlander'. En de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik zelf soms ook niet meer weet.)

Ik leer nog iets belangrijks: de gesteldheid van de weg hangt af van wat je ervan verwacht. Ik verwachtte een onmogelijke route door de bergen en dat blijkt mee te vallen. "Wacht eens - als dat zo is, dan is Chitral-Gilgit slechts een probleem tussen mijn oren!", realiseer ik me. Zoals gewoonlijk vul ik mijn tank waar vandaag slechts 5 liter benzine uit verbruikt is aan het einde van de dag en koop wat koekjes en water. Van de honger zal ik niet omkomen.

Extreem landschap

De volgende dag moet het gebeuren. Ik ga vroeg op weg en rijd de eerste 50 kilometer in een uur over het laatste asfalt voor de komende 300 kilometer. Dan wordt het lastiger: mijn snelheid zakt naar 25 kilometer per uur. Maar het uitzicht is spectaculair: diepe afgronden, kleine dorpjes, hier en daar nog wat irrigatie systemen en verder alleen de bergen en ik. Het zijn de mislukte zandtaartjes, maar doordat de vallei nu veel smaller is lijkt het indringender. Ik voel me nietig onder de zandverschuivingen die 2000 meter boven me beginnen. Gelukkig is de weg nergens geblokkeerd. Op de afslag naar het laatste plaatsje voor de pas wacht me een verrassing: de benzine maatschappij staakt. Ik krijg geen benzine. Mijn actieradius zou net genoeg moeten zijn, maar ik had liever wat reserve gehad. Maar goed dat ik gisteravond die 5 liter getankt heb... (Later zou ik uitvinden hoeveel geluk ik werkelijk had.)

De bochten waarin de Jeeps moeten steken kan ik net halen. En da's maar goed ook, want als ik stil zou komen te vallen zijn mijn benen niet lang genoeg zijn om de motor te ondersteunen. Het is inderdaad erg steil. En het wegdek bestaat uit uitsluitend vuistgrote rotsen, op sommige plaatsen. Ik leer nu eigenlijk pas off-road rijden, ondanks alle oefening in de Ardennen. Maar ik vind het prachtig - al twee uur lang heb ik niemand gezien - ik heb de hele berg, het hele gebied voor mij alleen!

De platte top van de Shandur pas wordt gebruikt voor een polo competitie in de eerste week van juli. Tienduizenden mensen in Jeeps en honderden paarden trekken over deze weg naar boven en slapen in een tentenkamp bovenop de pas. En dan gaan ze op 4000 meter hoogte nog een partijtje polo spelen ook! De weg vanaf Chitral is derhalve de betere. Eénmaal boven bedenk ik (door zuurstoftekort in mijn hersenen?) dat ik net zo goed door kan rijden naar Gilgit.

De afdaling wordt aanvankelijk een ramp. De weg is steil en weer vol met gruis en rotsen. De motor wil steeds harder de berg af, zelfs in de eerste versnelling. Remmen op het achterwiel komt me al snel op een fikse valpartij te staan: het wiel blokkeert en de motor is nagenoeg onbestuurbaar, terwijl ik nog steeds sneller de berg af suis. Ik raak uiteindelijk in een slip en ik val. De koffers (ja, die weer) breken uit de ophanging, de al ingescheurde linkerkofferdeksel begeeft het helemaal. Ik laat een deel van de binnenkant achter als ik helemaal buiten adem het gevaarte van 300 kilo op 3500 meter hoogte weer overeind heb gezet. Nooit geweten dat een stukkie motorrijden zo inspannend kon zijn!

Nog een tweede en een derde valpartij zijn nodig om me te laten inzien wat ik fout doe: Als de weg enigzins recht is moet ik gewoon op het voorwiel remmen, losse kiezels of niet. De bochten neem ik in de eerste versnelling en juist als de hele zaak de berg weer begint af te rollen ga ik weer in de voorrem. Langzamerhand verlies ik wat van mijn hoogte, en na een dag rijden door een landschap dat wordt gedomineerd door (aangeplante) wilgen en populieren kom ik aan in Gupis, op tweederde van de totale afstand. De hele trip gaat me twee dagen kosten, zoals het er nu uitziet.

De aantrekkelijkheid van het gebied zit in die aanplant van bomen. In Pakistan vormen de Northern Areas een buitenbeentje: slecht toegankelijk, eigenwijze mensen met verschillende etnische achtergronden - kortom: in bestuurlijke zin niet de favoriet van Islamabad. Vandaar dat de PSO (Pakistan State Oil) hier een staking organiseert - ze zijn ontevreden over de behandeling.

Om deze afgelegen gebieden toch in de vaart der volkeren op te stoten is jaren geleden een programma in het leven geroepen dat de mensen zelf kunnen (moeten) invullen: Het Aga Khan Rural Support Programme. Het is inmiddels één van de meest succesvolle kleinschalige ontwikkelingshulp programma's. Ieder dorp mag zelf met een voorstel komen, een plan voor verbetering, dat na goedkeuring door Aga Khan enz (kortweg AKRSP) wordt betaald. Veel dorpen kiezen eerst voor irrigatie en daarna voor bebossing om erosie tegen te gaan. De veestapel is wel geëxplodeerd, er zijn nu teveel veehouders, er is een afval probleem, maar je moet niet proberen alle problemen ineens op te lossen. Waar moeten we anders met dat ontwikkelingsgeld heen?

Het is hier groen. Prettig groen - zo hoog in de bergen is er voldoende water van de gletschers dat op grote schaal 'omgeleid' wordt over de akkers die met bomen omrand zijn. De valleien zijn zonder uitzondering smal en diep - bijdragend aan de mooie uitzichten over de rivier ver onder me en het gevoel dat de bergen geen ontoegankelijke uitgezakte zandhopen op afstand zijn. Ik heb nu pas het gevoel dat ik middenin de bergen zit.

Hier in Gupis is het lastig iets te eten te vinden (afgezien van chapatti en dal) en ik ben blij dat ik mijn LU koekjes heb. LU, beter bekend van de Bastogne koek, heeft hier een licentie houder en die maken een koekje dat erg lijkt op de Bastogne koek. Ik blijk wel mijn water verloren te zijn! Oen! Maar gelukkig heb ik een brandertje bij me en kan ik thee maken van het water uit de irrigatie kanalen. Als ik 's ochtends opsta hoor ik een aantal explosies - ik neem aan dat het wegwerkzaamheden zijn en sla er geen acht op. Een halve dag later (de rest, van Gupis naar Gilgit is oninteressant woestijnlandschap) sta ik weer bij Ibrahim in Gilgit aan de poort.

In anderhalve dag rijd ik terug naar Islamabad en kom daar op zaterdagmiddag aan. De douane is nog open en ik spoed me naar het vliegveld om de spullen die Menno me heeft toegestuurd op te halen. De ANWB heeft deze keer geholpen en daardoor zit er een officieel uitziend document bij waarin glashard wordt beweerd dat de waarde van de zending (een kofferdeksel, een snelheidsmeterkabel, de zijstandaard schakelaar, een ring, een popnageltang en een vizier voor m'n helm) ongeveer 15 dollar is. In dezelfde brief staat dat de onderdelen voor eigen gebruik zijn en dus vrij van invoerrechten. Ze geloven niets van die 15 dollar, maar de waarde bepalen wordt ook lastig. Ik moet er de chef van de chef bijhalen, maar uiteindelijk besluit men geen belasting te heffen (en zo voorkomen ze extra werk: de schatting). Goed werk ANWB! Opgetogen ga ik met mijn spulletjes naar de camping waar Jan en Maaike inmiddels ook zijn. Met wat kunst- en vliegwerk monteer ik de nieuwe onderdelen en ben ik nog diezelfde zaterdag klaar voor vertrek naar India.

Maar ik had Olaf, de attaché van de Nederlandse ambassade, beloofd wat van me te laten horen. Maar ik heb zijn privé nummer niet en besluit de zondag een boek te lezen en te Internetten. (Verslag twaalf is toen verzonden.) Olaf nodigt me onmiddelijk uit voor het diner op maandagavond als ik hem 's ochtends een levensteken geef. Ik neem de uitnodiging aan en spendeer de avond bij Olaf en Aafke.

Olaf had voor mij een 'letter of recommendation' gemaakt toen ik naar China wilde - hetgeen door de Chinezen werd afgewezen. We ontmoetten elkaar opnieuw in 'The Canadian Club' - het wekelijkse diplomatieke borreluurtje georganiseerd door de Canadezen. Toen zijn we aan de praat geraakt en heb ik beloofd weer contact op te nemen. En toen bleek ook, dat wij elkaar wel liggen.

De Islamitische Republiek Pakistan is 'droog' - er wordt geen alcohol verkocht, tenzij je een vergunning voor de aankoop hebt. Zoals wij dat doen met wapens. Kennelijk is alcohol veel gevaarlijker dan een M16 in de opvatting van de Moslims. Buitenlanders mogen wel drinken - als je aan drank kunt komen. Het Corps Diplomatique in Islamabad bestelt de spullen gezamelijk - Olaf had zelfs Talisker in huis! Dat werd dus genieten - de hele avond lang. Zelfs aan gefilterde koffie (in plaats van Nescafé) had ie gedacht!

En wat bleek: hij kon me zelfs van één van de onzekerheden van mijn reis afhelpen - het vraagstuk Indonesië. Hij kende natuurlijk iemand van de Indonesische ambassade en die heeft ons precies uitgelegd wat ik moet doen om met een 1100 cc motor een land in te komen waar alles boven 450 cc verboden is. En ik heb die woensdag dag mijn visum voor Indonesië, met een verklaring over de motor in mijn paspoort gestempeld gekregen! De ambassade in Jakarta gaat nog een ontbrekend stuk voor me maken en dan is het helemaal compleet.

Die woensdagmiddag ben ik naar Lahore gereden, de laatste plaats voor de grens met India. Ik kon in deze erg vieze stad geen hotel vinden en ben doorgereden naar de grens. Daar heb ik geslapen in een guesthouse totdat ik de volgende ochtend de grens mocht gaan slechten.

De grens tussen Lahore, Pakistan en Amritsar, India is dicht. Nou ja, dicht voor inwoners van beide landen. Alleen buitenlanders mogen er oversteken. En goederen, maar die kunnen niet zo goed lopen als buitenlanders. Lopen, want India laat geen Pakistaanse voertuigen toe en Pakistan geen Indiase. Er lopen hier talloze dragers met gekleurde schorten. Eén kleur voor Indiase, een andere voor Pakistaanse. Geloof het of niet: een vrachtwagen wordt hier voor het niemandsland uitgeladen. Een vent in een rood schort draagt het spul tot aan de slagboom en daar neemt iemand in een blauw schort het pakket over. Die loopt ermee naar de andere vrachtauto die zodoende geladen wordt.

De reizigers vertellen elkaar ook mooie verhalen over deze grens. Zo zou je als je met een camper komt _alles_ moeten uitpakken, op de grond uitstallen en met de auto naar een weegbrug moeten. Die auto is niet voldoende uitgepakt als het gewicht hoger is dan op het kenteken staat. En dus moeten watertanks leeg, kastjes verwijderd, gasflessen afgekoppeld. Of het waar is weet ik niet - geen campers vanochtend, alleen een Zuid-Duitse arts op een fiets, een Engels stel met rugzak en een ouder echtpaar uit Tjechië die een dag in Lahore waren geweest. En ik.

Het Engelse stel is ook naar de Karakoram geweest. Ze hebben Chitral-Gilgit moeten afbreken, een dag nadat ik was aangekomen. De staking onder de benzinepomp houders was slechts het begin van onrust in de North-Western Frontier Provinces: Men had de weg geblokkeerd. Net voor Gupis (waar ik na een erg lange dag rijden heb geslapen) had men daar zelfs explosieven voor gebruikt! De ontploffing heb ik gehoord, maar ik was al aan de goede kant van de versperring...

De enige problemen van vanochtend zijn de problemen die ik zelf veroorzaak. Als ik de vlot verlopende truuk met het carnet en het paspoort heb gedaan wordt me opgedragen door te rijden naar het Indiase deel. Ik geef gas, rijd onder een geopende slagboom door en wordt woedend teruggefloten door een meneer in een andere kleur shalwar dan de stempelaars. Ik heb een goede bui, ik ben de rotste niet, en keer dus om. "Pasport!!" blaft de man. Ik zeg: "Pasport _please_???" - maar 'please' zeggen bleek te moeilijk. Toen ben ik de officier van de man gaan halen (het bleken mannekes van het leger te zijn) maar kon niet voorkomen dat de blaffer zijn officier een uitgebreid verhaal in Urdu vertelde. En toen werd het voor mij wat lastiger de officier 'please' te laten zeggen. Ik heb dan maar genoegen genomen met niet gecontroleerd worden.

De Indiërs zijn uitstekende bureaucraten. Het duurt wel lang, maar uiteindelijk schijnt het goed te komen. Het begint met de Health Inspector. Ik heb al visioenen, maar ik krijg onmiddelijk een stempel in mijn paspoort. De rest gaat traag maar gestaag. Maar nu moet ik alles uitpakken en naar binnen brengen voor onderzoek. "Dat was ik niet van plan", zeg ik de man. "Inspectie - OK, noodzakelijk, begrijp ik, maar wel hier, bij de motor", bied ik aan. De man gaat er zonder mokken op in! In 5 minuten heeft ie alle niet-relevante delen van mijn bagage goed bekeken (zenuwachtig doen) en de camera's, de wereldontvanger, de reserveonderdelen die je eigenlijk moet aangeven en de GSM telefoon gemist (relaxed negeren, die spullen).

Oh - ik zie een oude bekende. Een Audi 100 met Brits kenteken van Australische eigenaren. De eigenaren hebben het ding verzegeld en wel moeten achterlaten. Geen Carnet. Ik dacht al dat ze wat probleempjes zouden krijgen...